Juridische haalbaarheid voor de verkoop van C.B.D. in Spanje
1.- Inleiding.
Als gevolg van de proliferatie van producten met CBD-gehalte en het bestaan van reclame op de televisie en enige promotie voor deze producten op affiches in apotheken en parafarmaceuten of in drogisterijen, voornamelijk door grote cosmeticamerken, de verkoop van hennepbloemen via grote internetplatforms en zelfs de verkoop van deze bloemen op ongebruikelijke plaatsen zoals tabakswinkels, ontstaan er momenteel misverstanden bij degenen die industriële hennepproducten van natuurlijke oorsprong willen kweken, verwerken en verkopen.
Deze situatie is enerzijds te wijten aan het feit dat de cosmetische producten die massaal in apotheken en parafarmaceuten of drogisterijen worden verkocht, volledig verwijzen naar producten met een C.B.D.-gehalte van synthetische oorsprong en anderzijds dat de verstrekking van de bloem van natuurlijke oorsprong op de markt wordt gebracht in de overtuiging dat de verkoop ervan volkomen legaal is en geen enkele strafrechtelijke gevolgen kan hebben.
Het gebrek aan wettelijke regulering van C.B.D. in Spanje en de restrictieve interpretatie van internationale verdragen door het Openbaar Ministerie en de Spaanse strijdkrachten leiden echter tot een aanzienlijke toename van politie-interventies in zowel de teelt- als de verkoopkanalen.
Met betrekking tot de wettigheid van de verkoop van producten met C.B.D.-gehalte bestaan er momenteel drie standpunten naast elkaar die, zoals in het vorige punt is vermeld, afhangen van de interpretatie van de internationale verdragen en protocollen inzake de controle op verdovende middelen.
A) Verkoop van CBD-houdende producten verboden.
In overeenstemming met deze mogelijkheid wordt de verkoop van producten die C.B.D. bevatten illegaal geacht omdat het gaat om stoffen die aan internationale controle zijn onderworpen en derhalve onderworpen zijn aan de bepalingen van het wetboek van strafrecht met betrekking tot misdrijven tegen de volksgezondheid, met dien verstande dat deze producten van natuurlijke oorsprong een schending van het beschermde wettelijke recht inhouden.
Deze uitlegging is in overeenstemming met een letterlijke interpretatie van de internationale verdragen, met name de bepalingen van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, waarnaar wij eerder verwezen. Aangezien volgens dit verdrag de gehele cannabisplant wordt gecontroleerd, zonder enige verwijzing naar het T.H.C.-gehalte, is de verkoop van deze producten absoluut verboden.
In die zin heeft het Spaanse agentschap voor geneesmiddelen en gezondheidsproducten onlangs in zijn verslag van 7 november 2008 verklaard dat “[…] producten die Cannabidiol (CBD) bevatten, verkregen als Cannabisextract, zijn opgenomen in lijst I van het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961. De in deze controlelijst opgenomen stoffen en producten worden beschouwd als verdovende middelen […]”, zodat de bepaling van het percentage T.H.C. in de plant niet relevant is.
Wij begrijpen echter dat dit botst met het legaliteitsbeginsel van artikel 25, lid 1, van de Spaanse grondwet, volgens hetwelk “niemand kan worden veroordeeld of gestraft voor handelingen of nalatigheden die op het tijdstip waarop zij plaatsvonden geen misdrijf, overtreding of administratieve overtreding vormden volgens de destijds geldende wetgeving”. De laboratoria die afhankelijk zijn van de gezondheidsdiensten van de regeringsdelegaties en subdelegaties analyseren en bepalen namelijk het percentage T.H.C. en niet de C.B.D.
Wat vervolgd wordt voor het misdrijf tegen de volksgezondheid zijn stoffen die effecten op het organisme veroorzaken, maar, zoals we al gezien hebben, veroorzaakt de C.B.D. geen enkel psychoactief effect op het organisme en is het ook niet schadelijk. Het heeft geen zin om na een passende strafrechtelijke procedure te worden veroordeeld voor een inbreuk op de volksgezondheid wanneer het gaat om een stof die onschadelijk is voor het organisme en geen schadelijke gevolgen kan hebben.
Desondanks hebben de meeste rechtbanken en gerechtshoven begrepen dat indien T.H.C. als molecule wordt gecontroleerd krachtens het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971, elk deel van de cannabisplant dat deze molecule bevat ook wordt gecontroleerd.
Hoewel dit a priori een logische interpretatie lijkt, zien de belangrijkste uitleggers van de verdragen, het Internationaal Comité van verdovende middelen, dit niet zo. In dit verband stelt de INCB zelf in een van haar rapporten dat geen enkele plant, zelfs niet die welke psychoactieve bestanddelen bevatten, onderworpen is aan controle krachtens het Verdrag van 1971.
Daarom is het niet passend dit argument te gebruiken om enig deel van de cannabisplant dat T.H.C. bevat te controleren, aangezien, als we naar de internationale verdragen kijken, we zien dat het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971 alleen synthetische moleculen controleert, waaronder Dronnabinol, dat T.H.C. is; terwijl, als we naar het Verdrag van 1961 kijken, cannabis wordt gecontroleerd als een verdovend middel in de termen die we hebben uitgelegd. Zo wordt noch de cannabisplant in de schema’s gecontroleerd, noch de bladeren van de plant, die niet aan de sumidad of de bloem vastzitten (ook al bevatten ze meer dan 0,2% THC, wat officieel is vastgesteld als de farmacologische activiteit van cannabis). Dat cannabisbladeren niet worden gecontroleerd is volkomen logisch, aangezien het de vrouwelijke bloem is die wordt geconsumeerd.
Bovendien is deze door het A.E.M.P.S. zelf gesteunde interpretatie ook in tegenspraak met wat het Agentschap zelf heeft verklaard in zijn verslagen van 2003 en 2004. In dit verband stelt het A.E.M.P.S.-verslag dat “[…] Cannabis met een concentratie in Delta 9 tetra hydrocannbinol van 0,2 % of minder moet worden geacht niet te zijn opgenomen in de lijsten I en IV van het Verdrag inzake verdovende middelen van 1961”.
Deze omstandigheid blijkt uit een groot aantal rechterlijke beslissingen waarin de verdachte, ondanks het ontbreken van een analyse met betrekking tot de zuiverheid van de cannabis, wordt veroordeeld voor het loutere feit van het bezit van cannabis. Dit standpunt van het SC zou begrijpelijk kunnen zijn, ware het niet dat, indien hetgeen in beslag is genomen naar verluidt cocaïne was, bij gebreke van een bevestigend rapport waarin het percentage van het actieve bestanddeel wordt vastgesteld, dit geen schending van de strafrechtelijke voorschriften van het misdrijf tegen de volksgezondheid impliceert. Het is dus op zijn minst merkwaardig dat, wat de cocastruik betreft, het Verdrag van 1961 en het Verdrag van 1971 alleen de bladeren en de werkzame stof daarvan controleren, maar geen controle uitoefenen op andere delen van de struik dan de bladeren omdat deze een hogere of lagere concentratie van de cocaïne-alkaloïde bevatten.
Bovendien zou dit niet alleen in strijd zijn met het beginsel van strafrechtelijke wettigheid, maar ook met de handelingen van de overheid zelf, aangezien op 3 oktober 2013 de overeenkomst van 3 oktober 2013 is ondertekend. 013 werd de kaderovereenkomst voor samenwerking ondertekend tussen de Algemene Raad van Justitie, het Openbaar Ministerie, het Ministerie van Justitie, het Ministerie van Financiën en Overheidsdiensten, het Ministerie van Binnenlandse Zaken en het Staatsagentschap “Agencia Española de Medicamentos y Productos Sanitarios” tot vaststelling van het “Protocol dat moet worden gevolgd bij de inbeslagneming, analyse, bewaring en vernietiging van giftige drugs”, verdovende middelen of psychotrope stoffen” en de “Praktische gids voor maatregelen inzake de inbeslagneming, analyse, bewaring en vernietiging van toxische drugs, verdovende middelen of psychotrope stoffen” die, in verband met de analyse van monsters van vermeende verdovende middelen, de bepaling van de rijkdom van het werkzame bestanddeel voorschrijven (met vermelding van de methode die is gebruikt om dit bestanddeel te verkrijgen – bijlage V). Voorts is op 4 juni 2008 de “II Praktische gids voor maatregelen inzake inbeslagneming, analyse, bewaring en vernietiging van giftige drugs, verdovende middelen of psychotrope stoffen” goedgekeurd, waarin de voorschriften voor de bepaling van de rijkdom worden gehandhaafd.
Onverminderd wat is bevestigd, zou dit ook een schending van de procedureregel inhouden, aangezien artikel 788, lid 2, van het LECrim bepaalt dat “[…] de door de officiële laboratoria opgestelde verslagen over de aard, de hoeveelheid en de zuiverheid van verdovende middelen het karakter van een schriftelijk bewijs hebben wanneer zij vermelden dat zij zijn uitgevoerd volgens de wetenschappelijke protocollen die bij de desbetreffende verordeningen zijn goedgekeurd”. Er zij op gewezen dat bovengenoemd artikel geen disjunctief bevat, maar dat, om het karakter van bewijsstuk te verlenen aan een door de gezondheidsdiensten van de delegaties en subdelegaties van de regering opgesteld analyseverslag, een drievoudige vaststelling moet worden gedaan. Desondanks begrijpt de meerderheidsleer van het Hooggerechtshof dat een dergelijke vaststelling onverschillig is.
Dit standpunt van het Openbaar Ministerie en van de FF.CC.S.E. botst frontaal met het nieuwe arrest van het T.J.U.E. van 19 november 2020, dat de verhandeling van producten met C.B.D. toestaat, aangezien het Speciaal Parket voor de drugsbestrijding in zijn circulaire van 9 juni 2021 stelt dat het de bloemen van de cannabisplant als illegaal beschouwt, ongeacht het T.H.C.-gehalte van de bloemen.
B) Vrije verkoop van CBD-houdende producten.
Een ander standpunt, dat radicaal afwijkt van het vorige, stelt dat het in de handel brengen van producten met C.B.D.-gehalte, ongeacht hun natuurlijke of kunstmatige oorsprong, in ons land is toegestaan.
Deze bewering is gebaseerd op de inhoud van het Verdrag inzake psychotrope stoffen van 1971, waarvan lijst I uitdrukkelijk “tetrahydrocannabinol” bevat. Lijst I bevat de stoffen die door de autoriteiten het strengst worden verboden en gecontroleerd.
Artikel 7 van het Verdrag verbiedt elk gebruik, behalve voor zeer beperkte wetenschappelijke en medische doeleinden door bevoegde personen in medische of wetenschappelijke instellingen die onder rechtstreeks toezicht van de regering staan of uitdrukkelijk door de regering zijn goedgekeurd; vervaardiging, handel, distributie of bezit is onderworpen aan een speciale regeling voor vergunningen of voorafgaande toestemming, enz. Het is dus de facto een absoluut verboden stof.
Aangezien C.B.D. echter op geen enkele van de lijsten van het verdrag voorkomt, zou het een manier zijn om de productie, het in de handel brengen en de latere distributie ervan zonder enig probleem en voor elk doel te vergemakkelijken.
Volgens deze theorie zou elk product dat CBD bevat, ongeacht zijn oorsprong, natuurlijk of kunstmatig, legaal zijn en zouden CBD-bloemen of cannabisderivaten zonder T.H.C.-gehalte dus naast zaden en vezels op de markt kunnen worden gebracht. Als er immers enig belang was geweest bij de internationale controle op CBD, zou dit molecuul uitdrukkelijk in het Verdrag van 1971 zijn opgenomen, zoals het geval was met T.H.C.
Wij begrijpen dat het van belang is dat het Verdrag van 1961 gedenatureerde cannabis, dat wil zeggen cannabis waaruit THC is geëxtraheerd of een soort die slechts sporen van deze molecule bevat, niet als voorwerp van internationale controle beschouwt.
In die zin stelt RIBOLET-ZEMOULI in zijn studie over het Verdrag van 1961 dat de haakjes “vezels en zaden” in artikel 28, lid 2, van secundair belang zijn, aangezien wat werkelijk wordt uitgesloten en derhalve niet wordt gecontroleerd, de cannabisplant is die bestemd is voor industriële en tuinbouwdoeleinden.
In het commentaar van de secretaris-generaal van de VN op artikel 28, leden 1 en 2, van het Verdrag van 1961 staat enerzijds dat de cannabisplant wordt geteeld voor zijn vezels, zaden, knoppen en hars en voor zijn bladeren, en anderzijds dat de in lid 2 genoemde tuinbouwdoeleinden van weinig belang zijn. Daarom is de teelt van de cannabisplant voor industriële doeleinden (vezels en zaden) of tuinbouwdoeleinden vrijgesteld van de controleregeling van artikel 23 van het Verdrag.
Kortom, om de controle over een gewas te bepalen, moet niet alleen een industriële of tuinbouwkundige bestemming worden aangetoond, maar moet ook worden nagegaan of het gewas bestemd is voor de productie van verdovende middelen. Wij verwijzen dus naar de definitie in artikel 1, onder b), van de Overeenkomst, waarin staat dat alleen de bloeiende toppen en de aangehechte bladeren van de cannabisplant kunnen worden beschouwd als verdovende middelen en dat bijgevolg alleen de uit deze delen van de plant verkregen extracten internationaal worden gecontroleerd als verdovende middelen. Evenzo kan alleen de teelt met als enig doel de productie van verdovende middelen worden gecontroleerd.
Zoals we zullen zien, wordt deze uitlegging bevestigd door de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie, Evgeni Tanchev, in zijn conclusies van 14 mei 2020 in zaak C-663/18.
Het belangrijkste obstakel is dat de administratieve autoriteiten, afgezien van zuiver industriële doeleinden (zaden en vezels), niet toestaan dat het natuurlijke plantaardige produkt dat C.B.D. bevat, wordt gebruikt voor voedsel, medische of cosmetische doeleinden.
Sinds 2.021 mei zijn er interventies uitgevoerd in tabakswinkels waarbij producten met C.B.D.-gehalte in beslag zijn genomen, maar a sensu contrario is onlangs door de tabakscommissaris erkend dat het een legale stof is en door deze instantie is toegestaan om in deze winkels te worden verkocht.
Evenzo heeft de strafrechtbank nr. 8 van Valencia een vrijspraak uitgesproken waarin zij stelt dat “het duidelijk is dat hennepbloem, met een laag THC-gehalte en een overwicht aan CBD, niet kan worden beschouwd als een verdovende drug omdat zij geen effect sorteert en derhalve niet als strafrechtelijk controleerbaar kan worden beschouwd”[1], met als gevolg dat de gezondheidsdienst van de regeringsdelegatie zelf verklaart dat producten met CBD-gehalte niet worden gecontroleerd, in tegenstelling tot wat de A.E.M.P.S. beweert, en het heeft geen zin ze te controleren wanneer de T.J.U.E. zelf heeft verklaard dat de handel in C.B.D. niet kan worden beperkt omdat het geen effect heeft op de gezondheid en niet psychoactief is.
C) Gemengde of tuinbouw theorie.
Uitgaande van de letterlijke bewoordingen van de internationale verdragen en de communautaire regelgeving kunnen wij een weg uitstippelen die de produktie, het in de handel brengen en de distributie van produkten met CBD-gehalte van natuurlijke oorsprong zou vergemakkelijken, hoewel, gezien de moeilijkheid om administratieve vergunningen te verkrijgen voor het gebruik ervan voor voedings-, cosmetische of gezondheidsdoeleinden, bepaalde omstandigheden moeten worden genuanceerd.
In artikel 28, lid 2, van het Enkelvoudig Verdrag van 1961 inzake verdovende middelen staat: “Dit Verdrag is niet van toepassing op de teelt van de cannabisplant die uitsluitend bestemd is voor industriële doeleinden (vezels en zaden) of voor tuinbouwdoeleinden”; terwijl artikel 2. 9 van datzelfde Verdrag bepaalt: “De Partijen zijn niet gehouden de bepalingen van dit Verdrag toe te passen op geneesmiddelen die gewoonlijk in de industrie worden gebruikt voor andere dan medische of wetenschappelijke doeleinden, mits: (a) zij er door passende denatureringsprocédés of met andere middelen in slagen te voorkomen dat de gebruikte drugs tot misbruik of tot schadelijke effecten leiden (artikel 3, lid 3) en dat het in de praktijk mogelijk is de schadelijke stoffen terug te winnen; en b) zij in de door hen verstrekte statistische gegevens (artikel 20) cijfers opnemen die overeenkomen met de hoeveelheid van elke aldus gebruikte drug.”
Artikel 9 van de algemene wet inzake verdovende middelen bepaalt: “De bovenstaande bepalingen zijn niet van toepassing op de teelt van de “cannabis”-plant voor industriële doeleinden, mits het actieve verdovende bestanddeel ontbreekt”.
Dit wordt ook bevestigd door Protocol ST/NAR 40 van het UNODC (Bureau van de Verenigde Naties voor drugs- en misdaadbestrijding) betreffende aanbevolen methoden voor de identificatie en analyse van cannabis en cannabisproducten, dat in punt 3.7 over industriële cannabis het volgende stelt: “Industriële cannabis (industriële hasjiesj) omvat verschillende variëteiten van Cannabis sativa L. die voor agrarische en industriële doeleinden worden geteeld. Ze worden gekweekt voor hun zaden en vezels. Industriële cannabis wordt gekenmerkt door een laag THC-gehalte en een hoge concentratie cannabidiol (CBD). In de meeste Europese landen is de huidige maximale wettelijk toegestane concentratie voor de teelt 0,2 procent THC (0,3 procent in Canada). De verhouding tussen CBD en THC concentraties is hoger dan 1. Veel landen hebben “lijsten van goedgekeurde soorten”. Die waarvan het THC-gehalte duidelijk boven de wettelijk aanvaardbare waarden ligt, worden van deze lijsten geschrapt. De oogst van de vezels vindt plaats aan het einde van de bloei van de vrouwelijke planten en voordat de zaden worden gevormd”.
Daarom begrijpen wij dat, als wij uitgaan van de installatie van gewassen met gecertificeerde variëteiten van cannabis, met een laag THC- en hoog CBD-gehalte, de legaliteit ervan gewaarborgd zou zijn, aangezien het niet zou gaan om gewassen voor medische of wetenschappelijke doeleinden, noch om gewassen met een narcotische werkzame stof. In die zin moeten de handelingen van teelt, verwerking en behandeling van de biomassa verkregen uit Cannabis sativa L. met een maximum van 0,2% THC, voor industriële of tuinbouwdoeleinden, buiten elke gedraging met mogelijke strafrechtelijke gevolgen worden geplaatst, terwijl Cannabis met een percentage van minder dan 0,2% THC uitdrukkelijk wordt uitgesloten van elke gedraging met mogelijke strafrechtelijke gevolgen. 2% THC is uitdrukkelijk uitgesloten van de wetgeving inzake drugscontrole, en daarmee ook alle handelingen in verband met de teelt of de verdere verwerking met het oog op de bereiding van de plantaardige stof voor tuinbouwdoeleinden.
Het logische gevolg van het feit dat een stof niet psychoactief is, is dat zij geen narcotisch effect kan veroorzaken, aangezien zij het centrale zenuwstelsel niet aantast. Aangezien in het geval van industriële hennep de concentratie C.B.D. hoger is dan die van T.H.C., zou de psychoactiviteitsindex minder dan 1 zijn, zodat er geen narcotisch effect zou zijn. Desondanks is het raadzaam zich te houden aan de verordening die een maximum van 0,2% vaststelt om deze cannabis sativa L. als industrieel te kunnen bestempelen, met dien verstande dat de verkoop van een industrieel hennepplantproduct (cannabis sativa L.) strafrechtelijk of administratief kan worden gesanctioneerd.
In die zin kan worden gewezen op het arrest van de strafrechtbank nr. 8 van Valencia van 30 december 2020, volgens hetwelk de in het kader van de onderzochte procedure in beslag genomen hennepbloem en hennepextract met een gehalte van maximaal 1,2% T.H.C. niet als verdovende stof kunnen worden beschouwd, aangezien zij veel meer concentratie C.B.D. dan T.H.C. bevatten, zodat de psychoactiviteitsindex niet wordt overschreden.
Het zaadras dat deze teelt mogelijk zou maken, is opgenomen in de gemeenschappelijke rassenlijst voor landbouwgewassen van de Europese Commissie – Eerste aanvulling op de 36e volledige uitgave (2018/C 044/01) (PBEU 06.02.2018), aangevuld met de 37e volledige uitgave (2019/C 13/01) (PBEU 11.01.2019), en is niet onderworpen aan handelsbeperkingen wat het ras betreft in de Europese Economische Ruimte.
In de catalogus staan onder meer de volgende: Antal, Armanca, Austa SK, Benico, Bialobrzeskie, Cannakomp, Carma, Carmagnola, Carmaleonte, Chamaeleon, Codimono, CS, Dacia Secuieni, Delta-405, Delta-llosa, Denise, Diana, Dioica 88, Earlina 8 FC, Eletta Campana, Epsilon 68, Fedora 17, Felina 32, Férimon, Fibranova, Fibrante, Fibrol, Fibror 79, Finola, Futura 75, Glecia, Gliana, Henola, Ivoy, KC Bonusz, KC Dora, KC Virtus, KC Zuzana, CKA Borna, Kompolti, Kompolti hybride TC, Lipko, Lovrin 110, Marcello, Markant, Monoica, Rajan, Ratza, Santhica 23, Santhica 27, Santhica 70, Sucuieni Jubileu, Silvana, Succesiv, Szarvasi, Tiborzallasi, Tisza, Tygra, Uniko B, Uso-31, Villanova, Wielkopolskie, Wojko, Zenit.
Voorts zij eraan herinnerd dat er in Spanje reeds toegelaten henneprassen bestonden in Koninklijk Besluit 1729/1999 tot vaststelling van de regels voor het aanvragen en het toekennen van steun voor vezelvlas en hennep, waarvan bijlage 1 de 25 toegelaten zaadrassen bevatte (Beniko. Bialobrzeskie. Carmagnola. Cs. Delta-Llosa. Delta 405. dioïca 88. epsilon 68. fasa- mo. Fédora 17. Fédora 19. Fedrina 74. Félina 32. Félina 34. Pherimon. Fibranova. Fibrimon 24. Fibrimon 56. Juso 14. Kompolti. Lovrin 110. santhica 23. Uso 31.)
Op die manier zou de traceerbaarheid gewaarborgd zijn, d.w.z. vanaf het gebruik van zaden van toegestane variëteiten, is het de bedoeling ervoor te zorgen dat vanaf het ontkiemen tot het verkrijgen van het eindproduct, het cannabis zonder psychoactieve effecten is en dat hetgeen wordt gekweekt bijgevolg voldoet aan de bepalingen van de AEMPS-verslagen, zodat cannabis wordt verkregen die geen farmacologische effecten heeft en derhalve niet als verdovend middel kan worden beschouwd.
2. Wettelijk doel van de teelt.
Op dit punt moeten we bepalen voor welke doeleinden het telen, opslaan, drogen, conditioneren en verkopen van plantaardig product van Cannabis sativa L. met maximaal 0,2 T.H.C. gekiemd uit gecertificeerd zaad plaatsvindt.
Het lijdt geen twijfel dat strikt industriële doeleinden (productie van vezels en zaden) uitdrukkelijk zijn uitgesloten van de wetgeving inzake geneesmiddelencontrole en dat derhalve, indien aan de wettelijke voorschriften is voldaan, voor de teelt geen enkele vergunning nodig is. Er zij ook op gewezen dat, aangezien het niet om de teelt van verdovende middelen gaat, de door het A.E.M.P.S. vereiste verplichte vergunning niet vereist zal zijn; de realiteit van de industriële doeleinden (vezels of zaden) van de teelt moet echter worden erkend.
Anderzijds zij eraan herinnerd dat het Verdrag volgens artikel 28, lid 2, van het Enkelvoudig Verdrag evenmin van toepassing is op de teelt van de plant voor tuinbouwdoeleinden. Volgens de International Society for Horticultural Science (ISHS) zijn tuinbouwdoeleinden niet alleen voedingsdoeleinden met betrekking tot groenten en fruit, maar kunnen zij ook sierdoeleinden (bloemen) of aromatische en medicinale doeleinden omvatten.
Wij zijn van mening dat dit de snelste en meest economische manier is voor het product dat wordt verkregen uit de teelt, de opslag, het drogen, de verpakking en de verkoop van het plantaardige product van Cannabis sativa L. met maximaal 0,2 T.H.C., aangezien hiervoor geen vergunningen van het A.E.M.P.S. nodig zijn.
In die zin stelt Riboulet-Zemouli dat “de bloeiende toppen waaruit de hars is gewonnen geen geneesmiddelen zijn en niet onder de regeling van het Verdrag van 1961 vallen”. Hij legt uit dat in het commentaar op artikel 1, onder b), van het Verdrag dat in 1973 door de secretaris-generaal van de VN is opgesteld, staat: “Het is duidelijk dat het Enkelvoudig Verdrag de bloeiende toppen van de plant waaruit de hars is gewonnen, uitsluit van de definitie van cannabis. De auteurs van het verdrag van 1925 deden hetzelfde in hun definitie van Indische hennep, zoals de drug gewoonlijk werd genoemd. Zij gebruikten dezelfde formulering als het Enkelvoudig Verdrag. De uitsluiting zou kunnen worden gerechtvaardigd met het argument dat de bloeiende toppen waaruit de hars is gewonnen slechts een zeer onbeduidende hoeveelheid van het psychoactieve bestanddeel bevatten”.
Diezelfde weg blijkt uit de conclusies van de advocaat-generaal van het Hof van Justitie van de Europese Unie, Evgeni Tanchev, gepresenteerd op 14 mei 2020 in zaak C-663/18 en in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Vierde kamer) van 19 november 2020 in voornoemde zaak.
Uit punt 74 van de conclusie van advocaat-generaal Evgeni Tanchev blijkt, samengevat, dat indien de teelt van de cannabisplant niet bestemd is voor de productie van een verdovend middel, deze buiten de controle van het Enkelvoudig Verdrag zou vallen, aangezien, hoewel C.B.D. zou kunnen worden beschouwd als een extract van cannabis (art. 1, lid 1, sub b, van het Enkelvoudig Verdrag), gewassen bestemd voor industriële of tuinbouwdoeleinden niet worden gecontroleerd (art. 28, lid 2, van het Enkelvoudig Verdrag). Ten slotte stelt zij dat, hoewel het Verdrag inzake psychotrope stoffen T.H.C. als een psychotrope stof beschouwt, dit niet geldt voor C.B.D.
In dezelfde zin wordt in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Vierde kamer) van 19 november 2020 in zaak C-663/18 duidelijk vastgesteld dat de geest van de internationale controle op verdovende middelen en psychotrope stoffen de bescherming van de gezondheid tegen de effecten van gereguleerde stoffen op het menselijk organisme is, en dat deze doelstellingen een specifieke regeling voor de productie van en de handel in deze stoffen rechtvaardigen. En het zal hun controle als verdovend middel of hun toxiciteit zijn die een verbod op communautair niveau rechtvaardigt, waarbij de teelt van industriële hennep voor de productie van bloemen voor de extractie legaal is, zonder dat de industriële bestemming gerechtvaardigd is indien deze beperkt blijft tot het gebruik van de vezel of het zaad. In die zin wordt in hetzelfde arrest enerzijds gesteld dat, hoewel uit de letterlijke bewoordingen van het Enkelvoudig Verdrag zou kunnen worden afgeleid dat C.B.D. een verdovende stof is omdat zij wordt verkregen uit een plant van het cannabisgeslacht, anderzijds wordt bevestigd dat C.B.D. geen psychotrope of schadelijke gevolgen voor de gezondheid heeft. Indien het doel van het Enkelvoudig Verdrag de bescherming van de gezondheid is, kan C.B.D. derhalve niet worden beschouwd als een verdovend middel, alleen omdat het wordt gewonnen uit de cannabisplant.
Concluderend is het HvJEU van oordeel dat de controle- en handelsregeling voor verdovende middelen niet van toepassing is op de teelt van industriële hennep, ongeacht of de bloeiende toppen van de plant worden gebruikt, zonder dat het gebruik ervan zich beperkt tot het verkrijgen van vezels en zaden, waarbij het een essentiële voorwaarde is dat gecertificeerde rassen worden gebruikt die in de gemeenschappelijke rassenlijst zijn erkend of in de Europese Gemeenschap voorlopig zijn toegelaten en dat het doel niet de productie van verdovende middelen is of waarvan is aangetoond dat zij schadelijke gevolgen voor de gezondheid hebben. De High Court acht het verbod op de handel in CBD die is verkregen uit gecertificeerde henneprassen op grond dat deze afkomstig zijn van de bloeiende toppen of bladeren van de plant, in strijd met de beginselen van het vrije verkeer van goederen in de Europese Unie, aangezien deze beperking ertoe zou kunnen leiden dat alleen de handel in synthetische CBD wordt toegestaan zonder enige wetenschappelijk aanvaardbare rechtvaardiging.
Conclusies
1ª) Er is specifieke regelgeving nodig voor de verkoop van producten die C.B.D. bevatten, aangezien het een stof is die geen negatieve gevolgen heeft voor de gezondheid. Het komt evenmin voor op de controlelijsten van de Internationale Verdragen inzake het verbod op giftige drugs, verdovende middelen en psychotrope stoffen, omdat het een ongevaarlijke stof is die geen enkel schadelijk effect heeft op het organisme of de afhankelijkheid.
Bovendien is het een natuurlijke stof van plantaardige oorsprong die niet in een laboratorium hoeft te worden gesynthetiseerd maar op natuurlijke wijze wordt verkregen en waarvan wordt gezegd dat zij potentiële farmacologische effecten heeft bij de behandeling van verschillende ziekten.
Er moet ook rekening worden gehouden met het economisch potentieel dat kan worden verkregen, aangezien zich rond het verbruik van deze stof een markt heeft ontwikkeld die kan leiden tot een aanzienlijke toename van de inkomsten voor de schatkist en tot het scheppen van duizenden banen.
2ª) In het huidige wetgevingskader zou de verkoop van C.B.D. van natuurlijke oorsprong in onze staat worden toegestaan onder strikte naleving van een reeks richtsnoeren, ondanks het feit dat zowel het Openbaar Ministerie als de Spaanse strijdkrachten zich daartegen verzetten en vasthouden aan een restrictieve interpretatie van de internationale verdragen inzake drugsbestrijding:
- De traceerbaarheid van het product moet vanaf het ontkiemen van de plant met gebruikmaking van een van de gecertificeerde zaadsoorten waarnaar in de catalogi wordt verwezen, worden gegarandeerd, teneinde elke vorm van twijfel weg te nemen dat wat na de teelt zal worden verkregen, een cannabissoort is die vrij is van psychoactieve effecten.
- Evenzo moeten tijdens het gehele teeltproces analyses van de plant worden uitgevoerd om te bevestigen dat de percentages T.H.C. niet worden overschreden. Aangezien de marges zo klein zijn, moet bij overschrijding van het percentage T.H.C. het gewas worden vernietigd, waarbij deze omstandigheid moet worden gedocumenteerd om, indien nodig, de autoriteiten te informeren.
- Ten slotte moeten er criminaliteitspreventieplannen worden ontwikkeld om de risico’s te beperken van eenieder die betrokken is bij het proces van teelt, verwerving en opslag, drogen en conditioneren van het plantaardige product, teneinde de strafrechtelijke gevolgen te voorkomen die zouden kunnen ontstaan wanneer een strafrechtelijke procedure wordt ingeleid wegens vermeende schending van de volksgezondheid.
3º)
Dit betekent echter niet dat, ondanks de strikte naleving van de vastgestelde richtsnoeren, een eventueel politieonderzoek kan leiden tot strafvervolging wegens het begaan van een vermeend misdrijf tegen de volksgezondheid.
Het feit dat Cannabis sativa planten worden gekweekt met rassen, zij het zonder T.H.C. gehalte, van Cannabis sativa. L houdt een zeker risico in van een mogelijke strafrechtelijke vervolging. Een strikte naleving van de te volgen richtsnoeren voorkomt echter dat men zich schuldig maakt aan gedragingen die als drugshandel worden aangemerkt.
4) Aangezien het momenteel vrijwel onmogelijk is een vergunning te verkrijgen voor de distributie van C.B.D. als voedingsmiddel, cosmetisch product of medisch supplement wegens de hoge economische kosten en de strenge eisen die de administratie stelt voor de toekenning ervan, moeten kleine landbouwers en KMO’s die een vergunning voor de teelt van hennep willen verkrijgen, deze uitsluitend verwerken om vezels en zaden te verkrijgen.
Indien het de bedoeling is het aangekochte plantaardige product op de markt te brengen, moeten in de beschrijving van het op de markt te brengen product misleidende termen zoals smaak, aroma, zoetheid, enz. worden vermeden. In dit geval moet, net als bij cannabiszaden, op het etiket worden vermeld dat het product niet bestemd is voor menselijke consumptie.
[1] Arrest van het Strafhof nr. 8 van Valencia nr. 359/220 van 30 december 1929.
“Dit artikel is een fragment uit de masterproef van Alejandro Jover Jurado”